Boek beschrijft cultuurgeschiedenis van beroep dat in Wassenaar en Voorschoten tot bloei kwam

Wassenaar en Voorschoten telde in de eerste helft van de vorige eeuw tientallen zogeheten tuinbazen, veelal zeer vakbekwame tuinmannen of hoveniers die, al dan niet met een legertje knechten, het groen op buitenplaatsen en landgoederen onderhielden. Lenneke Berkhout beschrijft in ‘Hoveniers en Tuinbazen’ de cultuurgeschiedenis van deze groene beroepsgroep die in Wassenaar en Voorschoten tot niet zolang geleden floreerde. De sporen van hun werk zijn op talloze plekken nog altijd zichtbaar.

Door Jos Knijnenburg

In het voorjaar van 2014 wijdde Peter ten Arve in deze krant in enkele afleveringen van de rubriek ‘Actueel Verleden’ aan “De tuinbazen van Wassenaar”. In oude adresboeken en krantenadvertenties vond hij tientallen namen van tuinbazen en -knechten die soms tientallen jaren aan al dan niet verdwenen buitenplaatsen waren verbonden. De recente grote renovaties van buitenplaatsen als Oosterbeek, De Paauw, Backershagen en Rust en Vreugd zijn vooraf gegaan door diepgravend onderzoek naar de tuinhistorie. Veel aandacht ging daarbij uit naar de tuinarchitecten zoals de Zochers die in Wassenaar en Voorschoten als ontwerpers van “landschapsparken” zeer actief waren. Veel minder is er bekend over de tuinlieden die al dat moois in stand moesten houden. “Wat aandacht voor deze beroepsgroep lijkt me dan ook op zijn plaats”, schreef Peter ten Arve in mei 2014. Met ‘Hoveniers en tuinbazen’ komt Lenneke Berkhout, die in 2020 promoveerde met een proefschrift over de ‘Hoveniers van Oranje’ daar een heel eind aan tegemoet. Ze omschrijft een tuinbaas als “een hovenier die op een buitenplaats verantwoordelijk is voor het beheer van een grote tuin en het tuinpersoneel aanstuurt”. Het aardige is dat een flink deel van het boek wat Wassenaar en Voorschoten betreft wel heel dicht bij huis blijft. Op basis van uitvoerig onderzoek in het archief van de Stichting Duivenvoorde komen de drie generaties Gussekloo (1796 -1972) tot leven die vanaf de achttiende eeuw de tuinen en moestuinen rond Kasteel Duivenvoorde beheerden. De naam Gussekloo wordt in het boek overigens ook gelinkt aan De Paauw. Berkhout beschrijft hoe de familie Duivenvoorde verzeild raakt via het naastgelegen onderwijsinstituut Noorthey (niet ver van het punt waar de grenzen van Leidschendam, Voorschoten en Wassenaar elkaar raken). Gewaardeerd door hun kennis en ervaring groeiden de tuinbazen van Duivenvoorde uit tot mannen met aanzien. Eind 2021 wordt het portret van Dirk Gussekloo toegevoegd aan de portrettengalerij op Duinvoorde. “Een tuinbaas tussen de adel”, schrijft Berkhout. Een beroepsgroep die floreerde in een tijd waarin een enorme stroom aan planten uit alle delen van de wereld Nederland bereikten en dankzij de industriële revolutie allerlei nieuwe technieken zoals verwarmde kassen hun intrede deden. Verse sla op het menu in december, nu normaal maar destijds heel bijzonder. Naast groenten, kruiden en allerlei soorten fruit werden er talloze nieuwe siergewassen geteeld. De tuinbazen van Duivenvoorde wonnen vele prijzen, waar de kasteelheer dan weer mee kon geuren. Het boek beschrijft ook hoe eerder de eigenaar van landgoed Zuidwijk gebruik maakte van een nieuw assortiment met bomen en heesters uit het buitenland voor de parkaanleg. Op veel plekken zijn de herinneringen aan de inspanningen van tuinbazen nog zichtbaar. De schuur van de moestuin van Villa Ruys aan de Paauwlaan herbergt nu een scoutinggroep en het ketelhuis voor de verwarming van de verdwenen Oranjerie staat er nog. Op Voorlinden zijn nog kassen en op Backershagen vinden we nog een fruitmuur. Het prachtige huis waarin de tuinbazen van Duivenvoorde woonden is op zichzelf al een monument voor deze beroepsgroep. Verdwenen is ie niet bepaald niet want in 2003 werd het Gilde van Tuinbazen opgericht.